Kaboutertje Wortel.

Kaboutertje Wortel woonde in het Lange Bomen Bos in een eenzaam holletje van mos en takjes. Hij vulde de dagen met het verzamelen van beukenootjes om mee te knikkeren, en het verzorgen van zijn lievelingshuisdier, Polo de sprinkhaan.
Kaboutertje Wortel was 500 jaar oud [in kabouterjaren, het is niet bekend hoeveel mensenjaren dat zijn], en had een lange witte baard waarin hij vlechtjes maakte als hij zich verveelde. Kaboutertje Wortel had geen kabouterkinderen en ook geen kabouterin, want hij was bang voor andere kabouters en kwam daarom bijna nooit in de buurt van het kabouterdorp. De enige die hij had om mee te praten was Polo en die was oud en zei niet zoveel.
Zo kwam het dat Kaboutertje Wortel op een dag besloot een nieuw huisdier te zoeken. Hij vertelde dit niet aan Polo omdat hij wist dat dit hem zou kwetsen. Hij trok zijn stevige laarzen aan, zette zijn warme muts op, pakte zijn knapzak in en ging op pad. Buiten was het koud en guur, dus Kaboutertje Wortel zette er flink de pas in.
Na een tijdje doorgelopen te hebben kwam hij bij een waterstroompje. Aan de overkant zag hij vrolijke bloemen en groene grassprieten.
"Bah", gromde Kaboutertje Wortel, "ik houd niet van vrolijkheid." Toch stapte hij op het vlotje dat in het water lag, en voer naar de overkant. De zon scheen recht in zijn gezicht, en hij zette vlug zijn zonnebril op.
Ineens hoorde hij een stemmetje, dat vroeg:
"Meneer de Kabouter, waar ga je naartoe?"
Kaboutertje Wortel keek omhoog en zag een vriendelijk kevertje dat hem toelachte.
"Dat gaat je niks aan, kever. Bemoei je met je eigen zaken."
De kever begon hard te lachen,
"Ben je altijd zo chagrijnig?", vroeg hij.
Kaboutertje Wortel keek de kever met toegeknepen ogen aan en zei:
"Chagrijnig? Ik heb gewoon geen zin in vervelende insekten die mij allerlei irritante vragen gaan stellen. Nu ga ik verder hoor."
"Nee wacht," zei de kever, "je hebt mijn vraag nog niet beantwoord. Waar ga je naartoe?"
Kaboutertje Wortel zuchtte eens diep. De kever keek hem nog steeds belangstellend aan.
"Nou goed dan, kruiperig kevertje, ik ben hier omdat ik op zoek ben naar een nieuw huisdier. Mijn huidige beestje, Polo de sprinkhaan, wordt oud en praat niet zoveel meer. Ik verveel me dood en wil een kameraadje om mee te knikkeren."
"Knikkeren!" juichtte het kevertje, "ik ben dol op knikkeren! Sterker nog, het is mijn lust en mijn leven. En praten doe ik ook graag. Waarom zou ik niet je nieuwe maatje worden, Kabouter?"
Kaboutertje Wortel staarde de kever ongelovig aan.
"Jij? Mijn nieuwe maatje? Wil je wel in een holletje wonen samen met een chagrijnige kabouter?"
"O maar ik kan jou wel opvrolijken," zei de kever, "Ik heet trouwens Wolfgang."
"Ik heet Kaboutertje Wortel." zei Kaboutertje Wortel bedachtzaam. "Okee Wolfgang, jij mag mijn nieuwe vriendje worden, maar dan moet je wel je kop houden als ik geen zin heb om met je te praten."
"Dat is prima," zei Wolfgang de kever, "Ik heb ook zo mijn buien."
"Laten we dan maar gaan," zei Kaboutertje Wortel. En ze gingen.
Na een stevige wandeling waren ze aangekomen bij Kaboutertje Worteltjes holletje van mos en takjes. Polo wachtte hen op, met een kwaadaardige blik in zijn ogen.
"Zo," knarsde Polo, "Ik ben zeker niet goed genoeg meer? Ik word zomaar ingeruild voor dit wanschepsel?"
"Welnee Polo, maar je wordt oud en-"
"Gha!" onderbrak Polo Kaboutertje Wortel, "Te oud! Ik was anders altijd een toegewijde knikkerpartner!"
"Polooo," susde Kaboutertje Wortel, "ik wilde gewoon een nieuw vriendje. Wij zijn al zolang met zijn tweeën."
"Die afzichtelijke kutkever komt er niet in en daarmee uit!" snauwde Polo. "En nu opgerot."
Wolfgang de kever en Kaboutertje Wortel keken elkaar aan. Toen haalde Kaboutertje Wortel een scherp bijltje uit zijn knapzak. Polo keek ernaar en smaalde:
"Ga je nu zelfmoord plegen, stinkende zeekomkommer?"
"Nee Polo, ik ben jouw gezeur een beetje zat. Daar moet nu maar eens een einde aan komen. Ik hak je kop eraf en gelukkig kunnen sprinkhanen niet doorleven zonder hoofd. De groetjes." En hij hakte met een vloeiend gebaar de kop van Polo van zijn lijf.
Wolfgang de kever nestelde zich in het holletje, Kaboutertje Wortel ging op zijn luie stoel zitten met een goed boek en ze leefden knikkerend, pratend, en elkaar opvrolijkend nog lang en gelukkig.

Einde.